De oorlog van schaakheld Bobby Fischer

De Amerikaan Bobby Fischer (1943-2008) verslaat in 1972 tijdens de Koude Oorlog de Rus Boris Spasski en wordt wereldkampioen schaken. Hij is in één klap de held van Amerika, maar raakt later in grote onmin met zijn land en de rest van de wereld. Waar ging het mis?

Fischer_in_Quest.jpg

Het artikel verscheen in maart 2013 in de Quest Historie

Het is 11 september 2001. Twee vliegtuigen boren zich in de Twin Towers in New York. Enkele uren na de terroristische aanslag galmt vanuit de Filipijnen de stem van Bobby Fischer over de ether: ‘Het is prachtig nieuws. Het werd tijd dat de VS de kop werd ingeslagen. Vernietig de VS! Voor eens en altijd!’ Na een korte tirade besluit hij: ‘Ik zeg dood aan president Bush, dood aan de VS, weg met de joden. Huil maar, zielenpoten, jullie tijd is gekomen! Halleluja!’

Waar komt die diepgewortelde haat vandaan? Hoe kan de man die in de jaren ’70 de eer van de Verenigde Staten tegen het machtige Sovjet-blok had verdedigd, bijna dertig jaar later zo te keer gaat? In de radio-uitzendingen moeten niet alleen de VS en de joden het ontgelden, ook de Russen zijn regelmatig de klos. Niemand is veilig voor de toorn van Fischer. Het lijkt wel Bobby Fischer tegen de rest van de wereld. Waarschijnlijk heeft de schaker dit ook zo gevoeld.

Plastic schaakspel

Geboren op 6 maart 1946 als Robert James Fischer groeit Bobby op in een arm milieu. Als hij zes is, krijgt hij een plastic schaakspel van zijn zus. Bij gebrek aan waardige tegenstanders speelt hij meestal tegen zichzelf. Bobby heeft nauwelijks vriendjes en trekt zich meestal terug in zijn eigen wereld om historische schaakpartijen na te spelen. De jongen schaakt altijd en overal. Zelfs als hij in bad zit, staat er een schaakbord voor zijn neus. Bobby ontwikkelt zich in enkele jaren tot een sterk schaker en speelt simultaanpartijen voor geld. Hij wordt woedend als hij ontdekt dat het overgrote deel van zijn beloning door zijn (meestal joodse) tussenpersonen in eigen zak wordt gestoken. Hier is misschien het zaadje geplant waaruit zijn latere haat tegen de joden zou groeien.

Collins_with_Bobby_Fischer_500.jpg

Jonge Bobby Fischer met leermeester Jack Collins

Op veertienjarige leeftijd behoort Fischer tot de Amerikaanse top en wint het Amerikaans kampioenschap. Omdat de sterkste spelers van de wereld in Rusland wonen, wil Fischer in dat land tegen beroemde grootmeesters als Michael Botwinnik en Vasily Smislov spelen. De jonge schaker wordt in 1958 wel uitgenodigd door de Russische schaakbond, maar hij blijkt van de Russische grootmeesters te worden afgeschermd. De Russen zien in hem een geduchte concurrent voor de toekomst. De jongen voelt zich geschoffeerd. De Russen zijn geen helden meer voor hem, maar verraders. Terug in Amerika speelt Fischer zo sterk dat hij op zijn vijftiende de tot op dat moment jongste grootmeester ooit wordt.

 

Wispelturig en opvliegend

Het veelbelovende talent wordt nu alom geroemd, maar met de roem groeit ook zijn rancuneuze gedrag. Hij noemt enkele Russische grootmeesters ‘rooie valsspelers’ en vrienden worden bij de geringste fout zijn vijand. Fischer wordt steeds wispelturiger en met zijn opvliegende en eigenwijze karakter snijdt hij zichzelf in de vingers. Het schaakspel van Fischer is eind jaren ’60 ijzersterk. Tijdens een belangrijk toernooi in 1969 is hij zeker van de zege. Maar hij krijgt ruzie met de organisatie en stapt op. Door zijn koppigheid duurt het nog jaren voordat Fischer de wereldkampioen mag uitdagen.

Maar dan is het zover. Fischer wint begin jaren zeventig enkele toernooien met grote overmacht en verplettert in de aanloop naar het wereldkampioenschap de sterkste grootmeesters. In 1972 mag hij om de wereldtitel spelen tegen de Rus Boris Spasski. De Sovjets zijn dan al dertig jaar wereldkampioen en zien dat als het bewijs van de intellectuele superioriteit van hun communistische ideologie. Spasski wordt in de aanloop naar het kampioenschap gesteund door een leger aan Russische grootmeesters. De hoop van de Amerikanen doet het zoals gewoonlijk zonder noemenswaardige hulp van anderen.

De tweekamp om het wereldkampioenschap in Reykjavik is er een van uitersten en wordt in de schaakwereld bestempeld als een legendarische match. Fischer laat zich van zijn meest grillige kant zien. Hij komt in eerste instantie niet opdagen en als hij zich na onderhandelingen alsnog aan het bord zet, verliest hij zijn eerste partij. Hij stoort zich aan het geluid van de televisiecamera’s en de temperatuur van zijn sinaasappelsap. Uit woede laat hij de tweede partij aan zich voorbij gaan en komt met 2-0 achter te staan. Hij blijft klagen en wil dat naaldhakken verboden worden en dat alleen kinderen die verstand hebben van schaken in de speelhal worden toegelaten. Tegenstander Spasski lijkt moedeloos te worden van Fischers aanhoudende klachtenregen. De Amerikaan werkt zijn achterstand weg en wint ruim met 12,5-8,5.

Koffer vol medicijnen

De nieuwe wereldkampioen is de held van de natie. De schaker heeft in zijn eentje de hele Sovjet-Unie op zijn nummer gezet. Fischer wordt in New York geëerd met de gouden medaille van de stad. In Amerika ontstaat een schaakgekte, maar Fischer houdt zich na enkele televisieoptredens opvallend stil en weigert in 1975 zijn titel te verdedigen tegen de Rus Anatoli Karpov. Karpov wordt zonder te spelen tot de nieuwe wereldkampioen gekroond. Fischer laat lange tijd niets meer van zich horen. De geruchten gaan dat hij op straat zwerft, zijn vullingen heeft laten verwijderen uit angst voor zendertjes van de FBI en met een koffer vol medicijnen rondloopt voor als hij vergiftigd wordt.

Het is zomer 1992. Een sponsor heeft Fischer weten over te halen om voor veel geld in Joegaslavië een revanchematch te spelen tegen Spasski. Omdat er vanwege de burgeroorlog een economische boycot afgekondigd is tegen Joegoslavië, verbieden de VS Fischer te spelen. Strijdvaardig houdt Fischer de brief van het ministerie van Financiën tijdens een persconferentie voor de camera’s. ‘Dit is mijn reactie op het bevel mijn titel niet te verdedigen’. Met een verbeten gezicht spuwt hij demonstratief op de brief. ‘Dat is mijn antwoord.’

De toon is gezet. Fischer is terug en heeft zijn koppigheid niet verloren. Hij verslaat Spasski en kan 3,5 miljoen euro op zijn rekening bijschrijven. Ondertussen laat Amerika een internationaal arrestatiebevel tegen hem uitgaan.

Fischer kan niet terug naar de VS, zwerft daarom wat rond en logeert bij verschillende vrienden, zoals de Hongaarse familie Polgar. Deze joodse schaakfamilie is gastvrij, maar Fischer maakt ruzie met dochter Sofia en vertrekt. Niemand weet waar Fischer zich bevindt. Op een Hongaarse en later een Filipijnse radiozender strooit hij met steeds weer verbijsterende opvattingen en beschuldigingen. Hij ziet overal joodse samenzweringen en de Amerikanen willen hem vernietigen. Karpov en Kasparov hebben volgens Fischer alle partijen die ze tegen elkaar hebben gespeeld, van tevoren in elkaar gezet.

Een vrij burger

Op 13 oktober 2004 wordt Bobby Fischer aangehouden op een vliegveld in Tokio. Japan wil hem uitleveren aan de VS, maar hij doet afstand van de Amerikaanse nationaliteit. Hij krijgt in maart 2005 het staatsburgerschap van IJsland en is eindelijk weer vrij burger. Het IJslandse parlement bedankt hem op deze wijze voor de aandacht die hij voor het land genereerde.

De laatste drie jaar van zijn leven slijt Bobby Fischer in afzondering in Reykjavik. Zijn longen en nieren haperen, maar uit wantrouwen voor de medische wereld weigert hij dialyse en medicijnen. Op 17 januari 2008 overlijdt hij op 64-jarige leeftijd. Eén jaar voor elk vakje van het schaakbord.

Fischer was een schaakgenie én had paranoïde trekjes. Hij wantrouwde iedereen en liep werkelijk rond met een koffertje vol medicijnen. Maar genialiteit en gekte liggen vaak dicht bij elkaar. En uit vrijgegeven FBI-rapporten en KGB-documenten blijkt dat hij daadwerkelijk door deze organisaties in de gaten werd gehouden.

Gek of niet, belangrijk is dat we ons Fischer herinneren om wat hij het schaken heeft gebracht. Zoals Sofia Polgar opmerkt: ‘Hij was echt mijn grote held. Zijn partijen waren voor mij hét voorbeeld hoe er geschaakt moet worden. Natuurlijk hoorde je wel over zijn vreemde ideeën, maar je gelooft niet alles wat in de kranten staat. Maar als je hem ontmoet, dan moet je het onder ogen zien. Ik moet nu proberen de schaker Fischer te scheiden van de mens Fischer.’ 

(Tekst gepubliceerd in Quest Historie)

Op 5 juli 2010 opent een team van specialisten om drie uur ’s ochtends in een afgelegen koud IJslands landschap het graf van Bobby Fischer. Zij nemen DNA-monsters van het stoffelijk overschot en plaatsen de kist terug. Het materiaal wordt onderzocht in een forensisch laboratorium in Duitsland. Dat onderzoek gebeurt op verzoek van Jinky Young en haar moeder, een Filipijnse minnares van Fischer. Young claimt een dochter te zijn van de beroemde schaker en eist een deel op van de erfenis van ruim twee miljoen euro. De resultaten van de DNA-test zijn negatief: Bobby is niet haar biologische vader. De man die zo op zijn privacy was gesteld en zich decennialang voor de buitenwereld verstopte, wordt zelfs na zijn dood niet met rust gelaten.
Op dertienjarige leeftijd zit Bobby Fischer tegenover de sterke internationale meester Donald Byrne. Hij speelt een toernooi met de sterkste Amerikaanse schakers. Bobby is als nationaal kampioen uitgenodigd. Hij verbruikt veel tijd, wordt nerveus, bijt op zijn nagels, friemelt aan zijn haar. Dan offert hij zijn dame voor positioneel voordeel. Een sensatie hangt in de lucht. De volgende zetten schiet Bobby als giftige pijlen bijna in trance af. Byrne kan geen tegenspel vinden en wordt mat gezet. De omstanders zijn lyrisch en de scheidsrechter roemt de verbluffende originaliteit van de jonge speler. De partij wordt in internationaal in kranten gepubliceerd en gaat de geschiedenis in als ‘partij van de eeuw’.